Opgave 01
Wat is de betekenis van het woord: oorsprong?
A- bewijs
B- diploma
C- begin
D- vuur
Opgave 02
Wat is de betekenis van het woord: echter?
A- dus
B- van
C- tegen
D- maar
Opgave 03
Wat is de betekenis van het woord: blijkbaar?
A- kennelijk
B- vooral
C- niet
D- nog
Opgave 04
Wat is de betekenis van het woord: samenhang?
A- verband
B- bijdehand
C- waslijn
D- deelbaar
Opgave 05
Wat is de betekenis van het woord: expres?
A- inzet
B- trompet
C- vrachtwagen
D- met opzet