Wat is de betekenis van:
Opgave 01
Uit het oog, uit het hart.
A- Ruzie maken.
B- Als je iemand niet ziet, diegene snel vergeten.
C- Heel veel van iemand houden.
D- Iemand achterna reizen.
Opgave 02
Zijn schouders eronder zetten.
A- Ergens niet goed je best voor doen.
B- Iets optillen.
C- Ergens goed je best voor doen.
D- Verdrietig zijn.
Opgave 03
Kleine potjes hebben grote oren.
A- Aan kleine koffiekopjes zitten grote handvatten.
B- Kinderen horen heel erg slecht.
C- Ouders hebben grotere oren dan kinderen.
D- Kleine kinderen horen veel meer dan je denkt.
Opgave 04
De appel valt niet ver van de boom.
A- Kinderen lijken op hun vader of moeder.
B- Appels vallen verder van de boom dan peren.
C- Kinderen lijken niet op hun opa en oma.
D- De groenteman verkoopt appels.
Opgave 05
Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
A- Het vervelend vinden om weer thuis te komen.
B- Als je blij bent om weer thuis te zijn.
C- Als de klok thuis stilstaat, staat hij ergens anders ook stil.
D- Thuis tikt het klokje beter dan ergens anders.