Wat is de betekenis van het woord?
Opgave 01
Manipuleren
A- Modelleren van wenkbrauwen.
B- Het kneden van deeg.
C- Slecht kunnen leren.
D- Iets bewerken.
Opgave 02
Architect
A- Iemand die gebouwen ontwerpt.
B- Middeleeuwse tovenaar.
C- Iemand die geen vlees eet.
D- Iemand die op een archief werkt.
Opgave 03
Bries
A- Orkaan.
B- Frans kaasje.
C- Een zacht windje.
D- Lekker drankje.
Opgave 04
Denigreren
A- Dreigend.
B- Drempel.
C- Minachten.
D- Verhuizen naar een ander land.
Opgave 05
Selectief
A- Voorkeur hebben.
B- Deel van een camera.
C- Makkelijk te kiezen.
D- Kunstmest voor de tuin.