In de volgende oefening moet je de juiste tegenstellingen bij elkaar zoeken.
Opgave 01
Wat is de tegenstelling van rommelig?
A- hongerig
B- afwezig
C- opgeruimd
D- trommelig
Opgave 02
Wat is de tegenstelling van nederlaag?
A- overwinning
B- verliezen
C- beneden
D- zolder
Opgave 03
Wat is de tegenstelling van bedorven?
A- schimmel
B- vers
C- durven
D- mislukken
Opgave 04
Wat is de tegenstelling van gestreken?
A- gekreukeld
B- afgelopen
C- netjes
D- vies
Opgave 05
Wat is de tegenstelling van lui?
A- moe
B- uil
C- slim
D- actief