In de volgende opgaven moet je de persoonsvorm zoeken.
Opgave 01
De jongens hingen het schilderij aan de muur.
A- de jongens
B- hingen
C- het schilderij
D- aan de muur
Opgave 02
De vrouwen zaten aan de kant van de weg.
A- van de weg
B- aan de kant
C- zaten
D- de vrouwen
Opgave 03
Waarom doe jij dat elke keer?
A- jij
B- waarom
C- elke keer
D- doe
Opgave 04
Kun jij de planten even water geven?
A- kun
B- jij
C- de planten
D- geven
Opgave 05
Hij gaf het boek aan zijn klasgenootje.
A- hij
B- gaf
C- klasgenootje
D- boek